Marcus Samuël en Karola Salmagne
Dit is het verhaal van de families Samuël, Sjouwerman en Spanjar, die tijdens de oorlog in een half ingegraven kippenhok onderduiken om aan de Duitsers te ontkomen.
Veel Enternaren weten dat de families ondergedoken zijn aan de Huttemansweg. Wie de onderduikers helpt is niet algemeen bekend, maar er zijn wel vermoedens.
In de lente van 1943 worden de elf onderduikers ontdekt en gearresteerd door Duitsers (Grüne Polizei). NSB ‘er Geerd Schüürhuis uit Enter, kent de locatie en informeert de Duitse bezetter.
Boeren uit de omgeving worden opgepakt, maar later toch weer vrijgelaten.
De onderduikers worden naar Durchgangslager (kamp) Westerbork in Drenthe vervoerd, voordat ze naar Sobibor in Oost-Polen worden gedeporteerd, waar ze allemaal worden vergast
In deze tijdlijn volgen we het verhaal van de Joden die in Enter wonen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hierbij ligt de nadruk voornamelijk op de families Spanjar en Samuël die met behulp van de familie Nijmeijer (de Koote) een onderduikplek hebben gevonden nabij de Huttemansweg in het buitengebied van Enter.
Voor de oorlog was Enter een rustig dorpje…
Izak Samuël arriveerde in 1877 in Enter…
De familie Spanjar vestigde zich in Enter in 1917…
Op 10 mei 1940 gebeurde er iets wat het leven van de families op zijn kop zou zetten…
In … 1942 besloten de families onder te duiken…
Van 1942 tot 1943 leefden de families op 28m² samen…
Op 10 mei 1943 werden de families verraden…
Van 1942 tot 1943 leefden de families op 28m² samen…
Op 10 mei 1943 werden de families verraden…
Van 1942 tot 1943 leefden de families op 28m² samen…
Op 10 mei 1943 werden de families verraden…
Hartog Spanjar is o.a. slager en handelaar van beroep. In 1911 ontmoet hij Bertha Salmagne en ze trouwen op 30 augustus 1911 in Dortmund.
Ze vestigen zich in Holten en beginnen er een slagerij. Hun zoon Israël wordt geboren in 1912. Later verhuizen ze naar Dortmund en daarna ze toch terug naar Nederland, waar ze eerst in Spijkenisse en later in Enter gaan wonen.
Het gezin heeft vier kinderen: Israel (1912), Hildegard Esther (1913), Hendrina (Hennie – 1918) en Salomon (Sally – 1919).
Hartog Sjouwerman is in 1919 geboren in Hilversum. Hij is de zoon van een fietsenhandelaar en komt min of meer door toeval in Enter terecht als militair. Daar leert hij Hendrina, de dochter van Hartog en Bertha aan de Zwiksweg, kennen. Niet lang daarna besluiten ze om te gaan trouwen en ze huren een bovenwoning aan de Dorpsstraat 162. Later wonen daar Herman en Annie van Otten.
Hartog en Hendrina sluiten zich in oktober 1942 ook aan bij de groep onderduikers, maar uiteindelijk met een fatale afloop.
Geboren: 12-11-1887 ◉ Rijssen
Gestorven: 12-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 05-03-1885 ◉ Neuss
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 24-08-1919 ◉ Wierden
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 15-07-1912 ◉ Holten
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 12-03-1918 ◉ Wierden
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 05-10-1919 ◉ Hilversum
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
*Deze stamboom is gebaseerd op online onderzoek
Marcus Samuël heeft in zijn jeugd gewerkt als kippenslachter in Dortmund. In 1908 ontmoet hij Karola Salmagne. Ze trouwen op 15 november 1908 in Dortmund en vestigen zich daarna in Enter.
Marcus begint een kippenslachterij aan de Dorpsstraat 146. Uit hun huwelijk worden drie kinderen geboren: Izak (1909), Rosalie Clara (1913) en Emiel (1920). Zijn vrouw Karola, overlijdt op 7 oktober 1932.
In januari 1936 hertrouwt Marcus met Gertrud Leichtentritt-Grünewald, geboren in Beverungen (D).
Dochter Rosalie trouwt in 1935 met Simon Frank, een veehandelaar die in Epe woont. Emiel gaat in Utrecht wonen en wil bakker worden. In 1937 komt hij terug naar Enter.
Izak (Ies) trouwt met Lena Gesina Rosendaal uit Goor en ze gaan naast hun tante Betje wonen aan de Dorpsstraat 134.
Geboren: 16-07-1885 ◉ Wierden
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 26-08-1909 ◉ Wierden
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 04-06-1914 ◉ Markelo
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 17-10-1879 ◉ Delden
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
Geboren: 12-02-1909 ◉ Wierden
Gestorven: 21-05-1943 ◉ Sobibor
*Deze stamboom is gebaseerd op online onderzoek
Een overzichtskaart van boeren die zijn opgepakt na de ontdekking van de onderduik.
Waarschijnlijk was de kring met betrokkenen groter, maar is hun naam uit angst niet genoemd.
Deze website kwam mede tot stand door de financiële bijdrage van:
De eerste aanwijzingen van Joden in Enter, gaan terug tot de late 17e eeuw.
In een register van 1682 tot 1749 wordt een man genaamd David “De Jode” genoemd, die een kleine hut bouwt in Enter. De volkstelling van 1748 geeft meer details, waarin David “De Jode” en zijn vrouw Sibelle Meijers worden genoemd, samen met hun kinderen, Sara, Eefken, Mannes, Vaes en Meyer.
Ook andere Joodse gezinnen worden in deze periode genoemd, zoals Leyser Arons en zijn vrouw Hinderina Abrams, en Lefes de Jode.
Aan het einde van de 18de eeuw lijken de Joden echter het dorp weer te hebben verlaten, aangezien de volkstelling van 1795 geen Joodse inwoners in Enter vermeldt. De grotere Joodse gemeenschap in het nabijgelegen Rijssen oefenen waarschijnlijk een grote aantrekkingskracht uit op de Joden. Pas in de vroege 19de eeuw vestigen zich weer enkele Joden in Enter.
Levy Spanjaar huurt begin 1800 een pand aan de Dorpsstraat en begint er met zijn zoon Salomon een kruidenierswinkel.
Enter rond 1900. Links Dreijerink. Op de achtergrond rechts is nu Bistro T-Bone gevestigd.
In 1880 is Izak Samuël de enige Jood die in het bevolkingsregister van Enter voorkomt Hij is koopman en woont aan ook de Dorpsstraat. Zijn aanwezigheid markeert de terugkeer van de Joodse gemeenschap in het dorp.
In de jaren ’30 van de vorige eeuw, met de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland, ontvluchten steeds meer Joden het nazi-bewind. Nederland, en specifiek steden zoals Amsterdam en Rotterdam, verwelkomen een groot aantal van deze vluchtelingen.
De Joodse bevolking in Nederland groeit hierdoor aanzienlijk. In Enter zelf blijft de Joodse gemeenschap relatief klein. De meeste Joden in Enter zijn kleine ondernemers en goed geïntegreerd in de lokale bevolking van het kleine dorp.
Jödenhoes, Dorpsstraat 134.
Enter in 1943.
In 1877 gaan Izak Samuël, een Joodse koopman, en zijn vrouw Klara Meyler uit Vriezenveen in Enter wonen. Na verschillende verhuizingen in het dorp kopen ze in 1883 een huis aan de Dorpsstraat. Ze krijgen vijf kinderen: Aron, Marcus, Benjamin, Levy en Betje.
De familie leeft van de handel, maar hun leven wordt gekenmerkt door tragedies. Clara overlijdt in 1895 op 44-jarige leeftijd en Izak volgt in 1903. Hun kinderen, tussen 16 en 24 jaar oud, moeten verder zonder hun ouders.
Hilde en Fritz Silberschmidt.
Dankzij de erfenis van hun ouders, waaronder twee huizen en uitstaande leningen, kunnen de kinderen wel verder met hun leven. Ze investeren in onroerend goed, in zowel Enter als Rijssen.
De drie oudste zonen verhuizen naar Duitsland, waar ze als kippenslachter gaan werken.
Aron (1879) komt in 1908 terug naar Enter en gaat wonen op Dorpsstraat 134. Het huis krijgt de naam Jödenhoes. Hij gaat werken bij de kippenslachterij van zijn broer Marcus iets verderop in de Dorpsstraat.
Aron gaat in de jaren ’30 met textiel venten en op zijn transportfiets bezoekt hij klanten in Enter en omgeving. Zijn vrouw Esther is een goede naaister en werkt bij Bendien in Almelo als coupeuse.
Benjamin (1881) heeft als bijnaam De Beye en woont in het ouderlijk huis (Dorpsstraat 134). Hij gaat in de veehandel en is vaak te vinden op de veemarkt in Rijssen.
Marcus (De Marre) begint een kippenslachterij aan de Dorpsstraat 146. Hij trouwt met Karola Salmagne, geboren in 1886 in Neuss (D). Ze krijgen drie kinderen: Izak, Rosalie en Emiel. Het gaat goed met de kippenslachterij en Marcus koopt als eerste in Enter een vrachtwagen en als tweede in Enter krijgt hij een telefoon aansluiting.
Levy (De June) geboren in 1887, gaat ook in de veehandel. Hij heeft een beruchte naam op de veemarkten in de omgeving. Hij trouwt in 1918 met Saartje Zwarts uit Raalte en ze gaan aanvankelijk wonen aan de Rijssenseweg en jaren later weer aan de Dorpsstraat.
Betje (De Bette) geboren in 1884, is de enige dochter in het gezin Samuël. Ze trouwt in 1914 met Abraham van Hoorn. Ze verhuizen naar ’t Zandt in Groningen en krijgen twee kinderen, Clara en Mannie.
Na het overlijden van Abraham gaat het gezin in Enter wonen.
Mannie wordt bakkersknecht bij Van Nes en later bij Bakker Kerkhof.
Clara trouwt met De Leeuw en gaat in Enschede wonen aan de Lipperkerkstraat.
Aron Samuël, zijn vrouw Esther Bamberg en hun dochter Clara voor het Jödenhoes aan de Dorpsstraat 134.
Mannie Van Hoorn en zijn verloofde Els van Zuiden.
Hartog Spanjar, geboren in Rijssen in 1887, is getrouwd met Bertha Salamagne (Dortmund). Ze trouwen in 1911 in Dortmund. Ze gaan aanvankelijk wonen in Holten, waar ze een slagerij beginnen. Dat loopt niet echt goed, de slagerij wordt verkocht en ze verhuizen een aantal keren. Ze komen weer naar Enter en wonen op verschillende adressen. In 1930 gaan ze wonen aan de Zwiksweg 14. Ze krijgen vier kinderen, Israël (1912), Hildegard (1913), Hendrina (1918), en Salomon (1919).
Israël gaat in de pluimveehandel en Salomon wordt chauffeur.
Hendrina is fabrieksarbeidster en Hildegard gaat wonen en werken in Amsterdam. Ze leert een Duitse vluchteling kennen, Siegfried Silberschmidt. Ze trouwen in 1938 en emigreren naar Argentinië.
Hendrina trouwt met militair Hartog Sjouwerman uit Hilversum, en ze gaan wonen aan de Dorpsstraat 162.
De Duitse inval in Nederland vindt plaats op 10 mei 1940. Dit betekent voor Nederland het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Er wordt hard gevochten bij de Grebbeberg, de IJssel- Maas- en Peellinie, bij de Moerdijkbruggen en in Den Haag.
In de vroege ochtend van 10 mei worden ook veel Enternaren gewekt door de doffe dreunen, waarmee de bruggen over het Twentekanaal en de Regge worden opgeblazen. Het kan echter de Duitse opmars niet tegenhouden.
Na het bombardement op Rotterdam op 14 mei, is de situatie uitzichtloos voor Nederland. Op 15 mei capituleert Nederland.
Bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940.
De Duitsers nemen al snel na het begin van de oorlog anti-Joodse maatregelen, zoals het ontnemen van het staatsburgerschap, niet mogen bekleden van openbare ambten, uitsluiting van Joden voor het onderwijs en banen, verlies van stemrecht, verbod op huwelijken en seksuele contacten tussen Joden en niet-Joden, in beslag name van Joodse bezittingen en het verplicht dragen van de Jodenster.
In Amsterdam zijn er bovendien op 22 en 23 februari 1941 twee grote razzia’s in de Jodenbuurt. Op klaarlichte dag worden vierhonderd Joodse mannen opgepakt en naar het Jonas Daniël Meijerplein afgevoerd, waar publieke mishandelingen en vernederingen volgen. De Duitsers deporteren 389 van hen, via kamp Schoorl naar concentratiekampen Buchenwald en Mauthausen.
Op 25 februari leggen tienduizenden Amsterdammers het werk neer en gaan de de straat op om te demonstreren tegen de Duitse bezetter. Dit gaat de geschiedenisboeken in als de Februari staking en het monument van De Dokwerker is ter nagedachtenis aan deze eerste grote staking in Nederland.
In 1942 wordt het anti-Joodse beleid aanzienlijk geïntensiveerd. De Duitse autoriteiten beginnen met systematische deportaties van Joden naar concentratie- en vernietigingskampen.
Op 15 en 16 juli 1942 vertrekken de eerste treinen uit Westerbork met bestemming Auschwitz. Er zullen nog ruim 100 transporten volgen. De laatste trein vanuit Westerbork vertrekt op 13 september 1944. In totaal 279 Joden gaan met de laatste trein op transport naar Bergen-Belsen.
Veel Joden wachten de ontwikkelingen niet af en zoeken een onderduikplek.
Ongeveer 28.000 Joden duiken onder in heel Nederland en vertrouwden op hulp van niet-Joodse burgers. Onderduik is echter niet voor iedereen weggelegd.
De ervaringen van ondergedoken Joden lopen sterk uiteen. Sommigen vinden onderdak op zolders, in kelders of in afgelegen plattelandsgebieden, terwijl anderen te maken krijgen met verraad en arrestaties.
Het boek van Anne Frank is één van de bekendste verhalen over ondergedoken Joden. Haar dagboek dat ze schrijft in het “Achterhuis“, geeft een aangrijpend beeld van de de angst en hoop van hen die proberen te ontkomen aan vervolging door de nazi’s.
Schrijven is voor haar een uitlaatklep, een manier om het vol te houden in de benauwde schuilplaats.
Twee jaar lang weet de familie zich te verbergen. Tot ze op 4 augustus 1944 worden opgepakt.
Anne en haar familie gaan met de trein van 3 september op transport naar Auschwitz. Als de Russen het kamp naderen, wordt ze overgebracht naar Bergen-Belsen.
Ondanks de risico’s kiezen veel Nederlandse burgers ervoor om Joden te beschermen en een onderduik plek te bieden.
Als de Joodse inwoners het bevel krijgen om zich aan te melden voor werkkampen, zoeken de families Samuël, Sjouwerman en Spanjar wanhopig naar schuilplaatsen. Uiteindelijk vinden elf Joden, onderdak in een oud kippenhok van vier bij zeven meter. Dit kippenhok is ingegraven in een openbare (zandweg) en ligt verscholen in een dicht bos in de driehoek van de Bornerbroekseweg, Huttemansweg en Entelerweg.
Aanvankelijk verblijven de onderduikers in dit kippenhok achter de boerderij van de familie Nijmeijer. Aangezien het hier te nat is en te weinig beschut, wordt het kippenhok in het holst van de nacht afgebroken en overgebracht naar de Huttenmansweg en daar opnieuw opgebouwd.
Omdat de zandweg waar het kippenhok deels op staat gemeentegrond is, kan bij ontdekking geen particuliere grondeigenaar aansprakelijk worden gesteld.
In het donker worden ook huishoudelijke spullen meegenomen: een tafel, tapijten, stoelen, een bank, bedden en een fornuis. Rantsoenkaarten die via het ondergrondse worden verkregen, stellen degenen die helpen bij de verzorging in staat om voedsel en andere benodigdheden te kopen.
Elke helpende familie heeft zijn eigen manier om dit in het geheim te doen. Nijmeijer (De Koote) heeft bijvoorbeeld een specifiek systeem. Op een vast tijdstip in het donker komt één van de Joden naar het huis. Als Nijmeijer bezoek heeft, wordt er op een aangewezen plek aan het tuinhek een tas met verschillende voorwerpen opgehangen, ten teken dat ze die avond niet naar binnen mogen komen. Als de zak er niet hangt, kan een onderduiker binnenkomen en spullen ophalen.
Er is altijd spanning over de mogelijkheid van onverwachte bezoekers bij De Koote.
In 1943 wordt door de RAF Nederland in kaart gebracht. Hierbij wil men voorsorteren op de inval door de Geallieerden. De foto dateert van december 1943. Groen is De Koote, rood de onderduiklocatie en blauw de boerderij van Bolscher.
Na verloop van tijd ontstaat er bij de groep onderduikers wel problemen. Privacy inde kleine ruimte is ver te zoeken en men verlangt naar contact met de buitenwereld. De onderduikruimte wordt na een aantal weken uitgebreid met een slaapruimte voor de vrouwen.
Steeds meer mensen in Enter, maar ook daarbuiten, kennen de schuilplaats van de Joden. Niet alleen degenen die voor hen zorgen, maar ook vrienden komen af en toe op bezoek.
’s Ochtends, als de boeren in de buurt hun koeien melken, vinden ze soms verloren spullen in de wei.
De jonge mannen kunnen de verleiding niet weerstaan om in het donker Enter te bezoeken.
Johan Nijmeijer (Beumers-Jehan) fungeert als kapper voor de Joden, maar de jongens gaan ook wel eens naar de kapper in Enter. Soms worden ze zelfs in Rijssen gezien. Koken kan alleen ’s nachts vanwege de rook.
Op een gegeven moment worden er zelfs Joden uit Amsterdam in de buurt gezien, die vragen: “Waar zijn de Joden ondergedoken?”
Jan Nijmeijer (Koot ’n Jan) op de plek waar de Joodse Enternaren ondergedoken zijn. De foto is gemaakt in de jaren ’80.
Zaterdag 10 mei 1943 betekent het einde van de onderduik van de elf Joden. In In de nacht van 9 op 10 mei, omstreeks 05.30 uur in de ochtend, wordt het gezin Nijmeijer wreed uit hun slaap gewekt.
Harde klappen op de voordeur en het geschreeuw. “Tür aufmachen” klinkt het door de nacht. Als er niet snel genoeg wordt gereageerd, slaan de Duitsers met geweerkolven op de deur, waardoor de sleutel aan de binnenkant uit het slot vliegt en het nog langer duurt, voordat de deur opengaat.
Als de Grüne Polizei het huis binnendrint, gaan ze met extreme agressie te werk. Het hele gezin wordt bij elkaar gedreven en vader Nijmeijer wordt gevraagd: “Wo sind die Juden?”
Jan Nijmeijer, die zich onschuldig probeert te houden, doet alsof hij het niet begrijpt en ontkent aanvankelijk alles. Hij wordt meegenomen naar de deel, waar de Duitsers dreigend met hun geweren spelen. Ondertussen wordt het huis doorzocht, maar er worden geen belastende zaken gevonden.
De Duitsers verlaten het huis, maar niet voordat ze het hele gebied rondom Bornerbroekseweg, Huttemansweg en Entelerweg hebben afgezet. Niet lang daarna stuiten ze op het onderkomen van de Joden. Er klinken schoten en het gegil van de onderduikers. Het is afgelopen!
De Koote, de boerderij van de familie Nijmeijer aan de Bornerbroekseweg. Van hieruit wordt het meeste gecoördineerd.
Na de overval op het gezin Nijmeijer, worden de Joden afgevoerd. Ze worden in een open vrachtauto naar de gevangenis in Almelo gebracht, waar ze zwaar onder druk worden gezet om namen van hun verzorgers te noemen. Diezelfde maandag 10 mei, verschijnen de overvalwagens opnieuw in het Enterbroek, en verschillende mannen worden opgepakt en naar Enter overgebracht.
Bij de Koote dreigen de Duitsers mevrouw Nijmeijer mee te nemen, Jan is inmiddels al elders ondergedoken. De situatie escaleerde snel. Jan wordt gedwongen zich te melden, waarna hij samen met de andere mannen naar Almelo wordt gebracht.
Op 11 mei 1943 komen de Duitsers opnieuw naar Enter en arresteren nog meer mensen. Boeren en buurtgenoten worden opgepakt, hun bezittingen in beslag genomen. Marcus Samuël en Hartog Spanjar, zijn ook meegekomen en moeten onder dwang hun helpers aanwijzen.
De arrestaties gaan door en de mannen worden met de Joden naar Hengelo overgebracht. Daar worden ze gescheiden van de vrouwen, waarna de mannen weer naar Almelo worden gebracht. De boeren die worden gearresteerd, worden na zeventien dagen vrijgelaten door de inspanningen van lokale mensen, zoals Frits Morsink, die zich inzet voor hun vrijlating.
Op 14 mei 1943 werden de Joodse onderduikers overgebracht vanuit Almelo naar kamp Westerbork. Dit kamp functioneerde als een doorganskamp (Juden Durchgangslager) waar de Joden tijdelijk werden vastgehouden, totdat ze op treinen werden gezet richting werkkampen of vernietigingskampen.
Kamp Westerbork bevond zich nabij Hooghalen, in de toenmalige gemeente Westerbork in Drenthe. In Hooghalen was ook een treinstation. In de beginperiode moesten de Joden vandaar lopen naar het kamp, een afstand van zo’n 5 km. Later werd er een spoorlijn aangelegd die tot in het kamp doorliep. Het kamp was een voorportaal, waarvandaan ruim 102.000 in Nederland wonende Joden en 245 Roma per trein werden gedeporteerd, naar kampen in Duitsland, Polen en Tsjechië.
Het kamp werd door de Nederlandse regering in 1939 gebouwd als Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork, om reeds toegelaten Joodse vluchtelingen uit het Duitse Rijk, te huisvesten in afwachting van hun uitzetting. Ruim twee jaar na het begin van de Duitse bezetting, op 1 juli 1942, nemen de nazi’s het kamp over.
Op 15 en 16 juli 1942 worden de eerste gevangenen vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. In de eerste maanden vertrok de trein twee keer per week: op maandag en vrijdag.
In 1943 was meestal dinsdag de dag van het transport. Voorafgaand aan elk transport werden de gevangenen geselecteerd die mee moesten. De selectie was een zaak van de kampcommandant en die liet de uitvoering over aan de Joodse medewerkers van de kampadministratie.
De families Samuël, Spanjar en Sjouwerman werden ondergebracht in de strafbarakken. Joden die de wet hadden overtreden, bijvoorbeeld door onder te duiken, kwamen hier terecht.
Overdag werden ze aan het werk gezet. Lang was hun verblijf niet, op dinsdag 18 mei, werden ze op een trein gezet met als eindbestemming Sobibor in Oost-Polen, nabij de Oekraïense grens.
Een deel van de transportlijst van dinsdag 18 mei 1943.
Plattegrond van Kamp Westerbork en strafbarak 67, waar Joden waren ondergebracht die de wet hadden overtreden.
Na een kort verblijf in Durchgangslager (kamp) Westerbork worden de families op 18 mei 1943 op transport (TR 18543) gezet. De treinreis, in een overvolle wagon, eigenlijk bestemd voor het vervoer van vee, zal drie dagen duren met als eindbestemming Sobibor.
Sobibor is een nazivernietigingskamp in de buurt van het dorp Sobibor in het door de Duitsers bezette Polen (General-Gouvernement). Het wordt in maart 1942 gebouwd met hulp van o.a. Russische krijgsgevangenen, als onderdeel van Operatie Reinhard, het plan van de nazi’s om systematisch Joden te vermoorden.
Onder de Aktion Reinhard, genoemd naar Reinhard Heydrich, worden in 1942 en 1943 ongeveer 1,5 tot 2 miljoen Joden vermoord in de gaskamers van de vernietigingskampen Bełżec, Sobibor en Treblinka. Aktion Reinhard is één van de grootste niet-militaire operaties tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ruim 34.000 Nederlandse Joden worden vermoord in Sobibor.
Bij aankomst in Sobibor moeten alle bezittingen van de Enterse families ingeleverd worden. Diezelfde dag op vrijdag 21 mei, elf dagen na de ontdekking, worden ze hier vermoord.
Slechts achttien Nederlandse Joden overleven Sobibor. De bekendste daarvan is Jules Schelvis, overleden in 2016 (95 jaar).
Het kamp krijt ook bekendheid door de film “Escape from Sobibor”(1987). De film is gebaseerd op het waargebeurde verhaal van de opstand in 1943. Op bevel van Heinrich Himmler wordt het kamp daarna gesloten en met de grond gelijk gemaakt.
De belangrijkste functie van het vernietigingskamp Sobibor is de massamoord op Joden. Bij aankomst worden de meeste slachtoffers onmiddellijk naar gaskamers gebracht, waar ze worden gedood met behulp van koolmonoxide.
Een klein aantal gevangenen wordt geselecteerd om dwangarbeid te verrichten, zoals het sorteren van de bezittingen van de slachtoffers, onderhoudstaken en het opruimen van de lijken. Deze arbeiders moeten brute omstandigheden doorstaan en slechts weinigen overleven langer dan een paar maanden.
Schattingen van het aantal mensen dat wordt vermoord in Sobibor variëren van 170.000 tot 250.000, waarmee het één van de dodelijkste vernietigingskampen is na Auschwitz, Treblinka en Bełżec.
Een overzicht van de concentratie- en vernietigingskampen in Polen. Rondom de grote kampen zijn vaak honderden kleinere kampen.
Hiernaast een originele foto uit het kamp Westerbork. In 1942 wordt er een aftakking gemaakt van het spoor Groningen-Meppel tot in het kamp. Van daar vertrekken de treinen, vaak op dinsdag naar Oost-Europa.
Op 13 september 1944 vertrekt de laatste trein vanuit Westerbork naar Auschwitz. In de trein zijn 1019 mensen, onder wie Anne Frank en haar familie.
Transport document uit Westerbork, van Clara Anna Samuël. In het rood de datum van vertrek. Ze verblijft in strafbarak 67.
Trein die nu staat in Herinneringscentrum Westerbork.
In Westerbork zijn er drie zogenaamde strafbarakken, 65, 66 en 67. Hier is o.a. sprake van een zwaarder regime en de bewoners van deze barakken zijn veelal opgepakte onderduikers. Ze krijgen minder te eten en moeten dwangarbeid uitvoeren. Daarnaast hebben ze een grotere kans om op het eerstvolgende transport gezet te worden.
De barakken zijn omgeven door prikkeldraad, er zijn twee toegangen voorzien van wachttorens. In barak 67, is ook Anne Frank en haar familie onder gebracht. Dit barak is later gereconstrueerd en is toegankelijk voor bezoekers van Herinneringscentrum Westerbork.
In totaal zijn op 11 mei 1943 negentien boeren/buurtbewoners uit de directe omgeving opgepakt, in verband met het helpen van de onderduikers.
Wellicht was de kring van boeren of betrokkenen nog wel groter bij het verzorgen van de onderduikers, maar uit angst is hun naam niet genoemd.
G. Bolscher (Boolschers Gerrat)
J. Nijmeijer (Koot’n Jan)
J. Voortman (Weel’n Jehan)
G. Voortman (Weel’n Get)
W. Brunnekreef (Slaamps Wilm)
H. Klein Nagelvoort (Slaamps Hendrik)
G. Lammertink (Klumpers Graads)
J. Nijmeijer (Beumers Jehan)
H. Nijmeijer (Beumers Hendrik)
W. Wolves (Perik Herman)
B. Lammertink (Klumpers Bernard)
D. Schuttenbelt (Schut’n Dieks)
G. Tiehuis (Geyen Graats)
J. Schuttenbelt (Schut ’n Jan)
J. Schuttenbelt (Schut ’n Jehan)
H. Schuttenbelt (Schut ’n Hendrik)
J. Jansen (Reins Jan)
F. Jansen (Reins Frederik)
G. Jansen (Reins Get)
De familie Frits Morsink (Bakker-Frits) met kleinkinderen in de tuin van hun huis naast de Hervormde kerk.
De eerste dag van de gevangenschap worden de buurtbewoners veelal boeren, samen vastgehouden met de Joodse families. De tweede dag worden de hoofdverdachten en Joden van de gevangenis in Almelo naar Hengelo gebracht. Hier wordt duidelijk dat er een reële kans bestaat dat ze allemaal op transport naar Polen worden gezet. Op maandag 14 mei worden de mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. De mannen en de buurtbewoners worden eerst weer naar Almelo gebracht, waarna diezelfde dag de Joden naar Westerbork zijn vervoerd.
De meeste boeren worden 17 dagen later op 28 mei, dankzij inzet van een aantal Enternaren, onder anderen Frits Morsink, weer vrijgelaten.
Een dag na de arrestaties worden J. Schuttenbeld (Jehan) en H. Schuttenbeld (Hendrik) weer vrijgelaten. Vier dagen na het oppakken worden ook J. Jansen, H. Jansen en F. Jansen vrijgelaten.
Allen zijn onwetend over het lot van de elf Joden….die zijn een week daarvoor al vermoord.
In de oorlog moeten veel bovengrondse kabels worden bewaakt, de zogenaamde kabelwacht.
Per post worden daar mannen van boven de achttien jaar voor opgeroepen. Ze moeten zich melden en krijgen te horen welk traject ze moeten bewaken.
Dat is niet altijd een pretje om ’s avond of ’s nacht een paar uur in de week te moeten posten bij een kabel. Als je weigert mee te doen, volgt daarop een straf.
De vrachtwagen waarmee Frits Morsink (Bakker Frits) de boeren uit het Enterbroek ophaalt van de gevangenis in Almelo. Deze wagen is ook gebruikt om mannen uit Enter naar de plaats te brengen waar ze kabelwacht moeten lopen voor de Duitsers.
Op de foto staan v.l.n.r.: R.H. de Wilde (Boosmans Hendrik), H. ter Harmsel (Bol Hinne), D. ter Hamsel (Bol Derk), B. Pluimers (Sussen Betjan), J. Getkate (Foeters Jans), J. Otten (Klok ’n Jehan), J. de Wilde (Koo Jan) en F. Morsink (Bakker Frits).
De inwoners van Enter vormen een hechte gemeenschap, maar toch woont er in het dorp iemand die minder geliefd is. Geerd Schüürhuis, geboren in het Duitse Halle in 1876. Hij is een fanatiek NSB’er en staat in Enter bekend als “De Wanlappe”.
Geerd Schüürhuis is zich bewust van zijn positie en wanneer hij Enter verlaat, doet hij dit vaak in gezelschap van zijn dochtertje, Hendrika (geboren in 1931).
Over de ondergedoken Joden heeft Geerd Schüürhuis waarschijnlijk al lang een vermoeden, de geruchten daarover doen immers al langer de ronde in Enter.
Op zondag 9 mei 1943 rond 9.00 uur ’s ochtends, word hij gesignaleerd nabij het huis van Nijmeijer (De Koote) aan de Bornerbroekseweg, dichtbij de onderduik locatie van de Joden.
De volgende dag worden de onderduikers om 5.30 uur ’s ochtends ontdekt door de Duitsers. Schreurs, die in de buurt woont, ziet hoe Schüürhuis vanaf de Huttemansweg alles aandachtig bekijkt.
Geerd Schüürhuis en zijn dochter Hendrika worden later in de oorlog vermoord door het verzet, maar daarover elders meer.
Hendrika is een dochter uit de relatie met Johanna Plageman uit Denekamp. Ze heeft nog twee broers.
Gerhard Johan Plageman geboren op 12-01-1926 te Ommen, is op 05-09-1948 in Kamp Vugt overleden aan TBC. Hij ligt begraven op de Duitse oorlogsbegraafplaats in IJsselsteyn (L).
Johan Heinderick Plageman (08-12-1927) eveneens geboren in Ommen, is in 1993 overleden in Doetinchem.
Op 23 februari 1945 wordt Geerd Schüürhuis naar een afgelegen plek in Deldenerbroek gelokt. Het lokaas is een houtkap klus.
Waarschijnlijk vertrouwt Schüürhuis de zaak niet helemaal, aangezien hij wederom zijn dochter Hendrika meeneemt. Al hij eenmaal op locatie aankomt blijkt zijn wantrouwen terecht, twee mannen van het verzet wachten hem op en hij wordt omgebracht.
De verzetsmensen staan echter voor een dilemma. Geerds’ dochter Hendrika dreigt namelijk de verzetsmensen aan te geven. Dit dreigement heeft als gevolg dat ook zij wordt omgebracht.
Op 17 september 1945 wordt er aangifte gedaan van zijn overlijden in het gemeentehuis van het toenmalige Ambt-Delden (huidige Hof van Twente).
Geerd Schüürhuis en zijn dochter Hendrika zijn elders herbegraven, maar waar is tot op heden onbekend.
Geerd Schüürhuis is twee keer getrouwd. Aanvankelijk met Johanna Rensink (scheiding in 1932) en later met Johanna Plageman.
De weduwe heeft nog tot 1961 in Enter gewoond aan de Mettenkampsweg. Daarna is ze verhuisd naar Almelo en in 1967 in Glanerbrug overleden.